We doen wat we kunnen. Dat zeggen we tegen elkaar, ook als het gaat om ons klimaat. We scheiden afval, gooien het niet op straat en proberen ons duurzaam en liefst minder te verplaatsen. Ik zet de thermostaat wat lager, ben me bewust van mijn energieverbruik en kies voor biologisch en minder verpakte etenswaren. Liefst van dichtbij. En ik eet minder vlees.
Zie hier een inkijkje in mijn leven en misschien ook wel in het jouwe.
Bij Avans Hogeschool zie ik hetzelfde. Mijn voorgangers, mede-bestuurders en collega’s van de verschillende opleidingen hebben al stappen gezet: al onze opleidingen zijn AISHE gecertificeerd. Even kort door de bocht: dat betekent dat we bewust met duurzaamheid omgaan, dat er beleid is en dat we maatregelen hebben genomen.
Een schouderklopje voor onszelf. Vinkje gezet en door met het opleiden van jonge mensen tot professionals van de toekomst.
Of toch niet?
Johan Rockström, directeur van het Stockholm Resilience Centre, dat onderzoek doet naar duurzaamheid en veerkracht, raakte me met zijn TEDtalk in 2020. Daarin schetste hij de ontwikkeling die we doormaken op onze aarde waarbij we hard afstormen op de zogenoemde tipping points, het punt waarbij we ingezette veranderingen niet meer kunnen terugdraaien.
Het is een ontwikkeling die we met elkaar ruwweg sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog hebben ingezet. In enkele tientallen jaren zijn we onze natuurlijke bronnen in een snel tempo aan het uitputten.
Is de vraag: doen we wat we kunnen? Of is de vraag: doen we wat we moeten doen?
Ruim 2 jaar terug zetten we de wereld stil vanwege een pandemie. Corona trapte hard op de rem. Om onszelf te beschermen bleven we thuiswerken - voor wie dat kon - en lieten we de auto staan. Vliegtuigen bleven aan de grond en we gingen meer bewegen.
Ik heb groene gebieden ontdekt, net voorbij mijn woonplaats Rotterdam, waarvan ik niet wist dat ze bestonden. We gingen beter op onze voeding en gezondheid letten. Voor onszelf, maar ook voor de ander.
Ik paste mijn leven aan aan de omstandigheden. Aan wat nodig was om deze pandemie door te komen. Ik beperkte me en leverde comfort en luxe in.
Nu de coronapandemie ons - vooralsnog - geen beperkingen meer oplegt, ligt de hele wereld aan onze voeten. We gaan massaal naar kantoor. We reizen weer, ook voor stedentrips in verre landen met goedkope vluchten. Bij Schiphol staan wachtenden uren in de rij. De fileberichten melden nieuwe records.
Ik zit zelf weer meer in de auto dan me lief is. En ik sus mijn geweten: ik rijd elektrisch. Dan is het minder erg. Het is hoe het menselijk brein werkt. Ik doe iets goeds, daarvoor verdien ik een beloning.
Ik denk aan het Avans fietsplan. We stimuleren medewerkers zoveel mogelijk om op de fiets te komen. Ze kunnen onder gunstige voorwaarden een fiets aanschaffen. Daarmee hopen we de duurzame verplaatsingen van al onze duizenden medewerkers in Tilburg, Breda, Roosendaal en Den Bosch een zetje te geven.
Ik vraag me af of hetzelfde gebeurt bij mijn collega’s die op de fiets naar het werk komen. Belonen zij zichzelf voor deze inspanning? Verdien je de daarmee toch die ene stedentrip of is het minder erg dat je elke dag vlees eet?
Ik doe al genoeg, een ander is aan de beurt. Het is de reflex om het eigen chagrijn te voorkomen. Op grotere schaal zie je dezelfde beweging. Zie de stikstofdiscussie, waar een deel van de tegenstanders van maatregelen wijzen naar de rest van de wereld. Wij hebben al efficiënte en schone veeteelt en industrie, laat ze dat eerst maar eens in andere landen voor elkaar krijgen.
Gedragsverandering, prima. Maar dan ook bij een ander en tot een bepaalde grens. Want het leven moet wel comfortabel, onbegrensd en leuk blijven.
Welke morele ambitie hebben we gezamenlijk, is eigenlijk de vraag. Willen we ‘onze ik’ beperken om daarmee ‘ons wij’ te redden? En als we dat doen, wat is daar dan voor nodig?
Lees hier meer columns van Philippe.